“Vanaf wanneer mag ik mijn haar in een andere kleur verven, mama?”, vraagt ze.
“Welke kleur wil je?”, stel ik het antwoord nog even uit.
“Rood. Heel graag.” Ze weet het zeker.
“Nog veertien jaar wachten”, zeg ik. Ze denkt dat op haar achttiende verjaardag de poorten van de hemel zullen opengaan en ik laat haar in de waan. Ze zucht, maar gaat verder spelen.
“Mama, wil jij met mij kapper spelen? Jij bent de kapper en je verft mijn haar alsof rood.”
Ik stem toe. Ze zit met haar rug naar me toe op een laag stoeltje terwijl ik in de zetel zit. Dat is onze standaardpositie voor levensbeschouwelijke gesprekken, de laatste tijd.
“Weet je wat ik later eigenlijk echt wil worden?”
Ik wriemel wat door haar haar.
“Boekenschrijfster. In Engeland.” Ze wacht mijn reactie af.
“Waw! Leuk!”, roep ik.
“Met rood haar”, voegt ze er ernstig aan toe.
“Waar in Engeland?”
“Het liefst in de natuur. En het liefst eigenlijk in een tent.”
Ik wriemel verder en weet niet goed wat ik wil zeggen.
“Is het veilig in Engeland, mama?”
“Ja, zeker”, zeg ik. Ik zie het al voor mij.
Ik op een heuvel en zij op de heuvel naast mij. Allebei in onze tent. Rood en blond. En schrijven zullen we.